Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen zeide de koning tot mij, [17]daar de [18]koningin nevens hem zat: Hoe lang zal uw reis wezen, en wanneer zult gij wederkomen? En het [19]behaagde den koning, dat hij mij zond, als ik hem zekeren [20]tijd gesteld had. 17. Anders, en de koningin, die nevens hem zat. 18. Anders, vrouw, bedgenoot. 19. Hebreeuws, was goed voor het aangezicht des konings. 20. Te weten, van twaalf jaren; zie onder hfdst.5 vs.14, en hfdst.13 vs.6.